Hier volgen de woorden en visioenen van Amos, een schapenfokker uit Tekoa. Hij profeteerde over Israël toen Uzzia in Juda regeerde en Jerobeam, de zoon van Joas, koning was in Israël, twee jaar voor de aardbeving. Dit is wat hij zei.
De HEER brult vanaf de Sion, Hij gromt vanuit Jeruzalem, de weiden van de herders verdrogen, de top van de Karmel verdort.
Het vonnis van de HEER.
Dit zegt de HEER:
Misdaad op misdaad heeft Damascus begaan:
ze hebben een spoor van verwoesting getrokken door Gilead. Daarom zal Ik Mijn vonnis niet herroepen. Ik zal het paleis van Hazaël in vlammen doen opgaan; vuur zal de burchten van Benhadad verteren. Ik zal de poorten van Damascus openbeuken, de koning van Bikat-Awen zal Ik ombrengen, en ook de heerser van Bet-Eden breng Ik om. Het volk van Aram gaat in ballingschap naar Kir – zegt de HEER.
Dit zegt de HEER:
Misdaad op misdaad heeft Gaza begaan:
ze hebben een heel volk in ballingschap gedreven en uitgeleverd aan Edom. Daarom zal Ik Mijn vonnis niet herroepen. Ik zal de muren van Gaza in vlammen doen opgaan; vuur zal zijn burchten verteren. De koning van Asdod zal Ik ombrengen, en ook de heerser van Askelon breng Ik om. Ik zal Mij tegen Ekron keren, tot de laatste man zullen de Filistijnen te gronde gaan – zegt God, de HEER.
Dit zegt de HEER:
Misdaad op misdaad heeft Tyrus begaan:
ze hebben een heel volk als ballingen uitgeleverd aan Edom en zich niet gehouden aan het verdrag met hun broeders. Daarom zal Ik Mijn vonnis niet herroepen.